De moeizame strijd voor erkenning van een boeiende maar complexe werksoort in de periode 1946 – 1990
Dit boek is gebaseerd op de wetenschappelijke studie die dr. J.J.C. (Jan) Huige heeft verricht, gebaseerd op de landelijke archieven van de koepelorganisaties van het kruiswerk. Het boek wordt verlevendigd door citaten uit de diepte-interviews met een indrukwekkend gezelschap van deskundigen en betrokkenen. Het plaatst de geschiedenis van de wijkverpleging en -verzorging, kraamzorg, en de ontwikkeling van ouder- en kindzorg tot jeugdgezondheidszorg in de context van de politieke, maatschappelijke en economische ontwikkelingen in het na-oorlogse Nederland van de vorige eeuw.
Sinds 1875 bestaat er kruiswerk in Nederland. De eerste kruisverenigingen zijn opgericht om besmettelijke ziekten te bestrijden, die destijds een grote bedreiging vormden voor de volksgezondheid. Deze zorg werd geleverd door de wijkzusters en ziekenverzorgsters. Later werd het kruiswerk uitgebreid met kraamzorg en sociaal medische zorg , zoals bijvoorbeeld de consultatiebureaus, de jeugdgezondheidszorg en gezondheidsvoorlichting.
Tot 1990 was het kruiswerk de spil in de eerstelijnsgezondheidszorg, de zorg die mensen thuis krijgen. Na 1990 werden de gezinszorg en het kruiswerk samengevoegd en sindsdien spreken we van thuiszorg.
De schrijver, Jan Huige, heeft een lange loopbaan gehad in het kruiswerk. “Dit begon toen ik in 1976 als eerste GVO-consulent in Limburg werd gedetacheerd bij de Provinciale vereniging Het Limburgse Groene Kruis te Sittard. Het was een dagelijks komen en gaan van wijkverpleegkundigen en kraamverzorgsters of van artsen op dit provinciaal bureau. Ik voelde me er als een vis in het water. Ofschoon er voortdurend belangentegenstellingen te onderkennen waren, ging er toch een milde sfeer uit van dit provinciale kruiswerk. Wetenschappelijk valt het moeilijk te bewijzen, maar deze vorm van liefdadigheid heeft naar alle waarschijnlijkheid de wereld toch een klein beetje beter gemaakt.”
Ten behoeve van het onderzoek zijn met tal van personen uitgebreide interviews gehouden, met:
– dhr. L. (Lucien) E.F. van Ruth (1952)
– dhr. W. de Heij (1928)
– mevr. E. C. J. (Ine) Gremmen (1957)
– dhr C. (Carl) M. Walet (huisarts, cb-arts, 1935)
– mevr. J.(Hanneke) L.M. Walet-Asselbergs (cb-arts, 1934)
– dhr. H. (Henk) W.A. Voorhoeve (1926)
– mevr. A.S. (Tonny) Verschoor-Siemot
– mevr. J. (Mijntje) van der Velde (1946)
– mevr. mr. E. Veder-Smit (1921)
– mevr. E.M.J. (Elsbeth) van Straaten – Noyons (1958)
– mevr. H. (Heleen) C.P. Somford (1951)
– mevr. T. (Tineke) Ronner (1928)
– mevr. A. (Jeannette) J.M. Osse-Dierx (1948)
– mevr. J. (Jacqueline) de Vries (1950)
– nevr. Herma Glasbergen (1949)
– mevr. M.S. Laurent de Angulo (1941)
– mevr. J. (Hannie) C.A. de Buck (1925)
– mevr. P.M.H.M. van Lin (1944)
– dhr. E.S. Bosma (1944)
– dhr. L.H.G. Hoornweg (1947)
– dhr. G. Goedhart (1925)
– dhr. J. (Jac) B.J. Drewes (1945)
– mevr. drs F. (Fuusje) de Graaff (1951
– dhr. Prof. dr. J.R. (Robert) Bausch
– mevr. (J.T.) Jant Tine Algera-Osinga (1957)
De interviews geven een levendig beeld van de ontwikkelingen van het kruiswerk in de beschreven periode.