Gesprek met dhr C. (Carl) M. Walet (huisarts, cb-arts, 1935) en mevr. J.(Hanneke) L.M. Walet-Asselbergs (cb-arts, 1934) te Oud Gastel op maandag, 31 augustus 2009.

Vriendelijk word ik ontvangen in hun indrukwekkende woning. Het is een echt, ouderwets doktershuis, midden in het dorp dat in 1840 gebouwd werd en waarvan nog veel in de originele staat verkeert. Fraaie lambriseringen, op veel plaatsen zit nog het oude behang zoals dat er bij de overname in 1968 al zat. Als contrast op al die statigheid is een bonte kindertekening op datzelfde behang aangebracht van een van de kleinkinderen. Ofschoon het een zonovergoten dag is, stelt mijn gastheer voor het licht aan te doen want  fraaie bomen in de tuin onttrekken veel van het daglicht. We tutoyeren elkaar omdat we elkaar al langer kennen, ondermeer door een gezamenlijke reis in zuid-Italië.

Leerden jullie elkaar op de universiteit kennen tijdens de studie medicijnen?

Zij: ja, Carl komt uit Nijmegen en ikzelf uit Breda. Hoewel ik eerst met een andere studie bezig was en onderzoek deed in het ziekenhuis, heeft hij me toen gestimuleerd om met deze studie te beginnen.

Wat was de motivering om voor deze studie te kiezen en hoe raakten jullie uiteindelijk in dit cb-werk verzeild?

Zij: Ik kom uit een gezin met vijf meisjes en voor mijn vader was het helemaal nog niet zo een vanzelfsprekendheid dat ik voor arts ging studeren. Helaas is hij in die jaren overleden wat naast de tragiek hiervan het wel eenvoudiger maakte om die studie medicijnen toch op te pakken. Toen we ons in Oud Gastel gevestigd hadden werd ik gevraagd door een oudere kinderarts om hem op te volgen in Dinteloord om in die plaats consultatiebureau voor zuigelingen te gaan doen. Van een sollicitatieprocedure was in het geheel geen sprake. Ik begon in 1973 met een middag in de week dit werk te doen. Dit cb viel onder het Groene Kruis en opmerkelijk veel protestanten maakten daar gebruik van. Alleen al in Dinteloord zelf waren er een groot aantal nominaties qua religieuze achtergrond. Tot van het eiland Tholen kwamen er zelfs protestantse moeders met hun baby speciaal naar dit consultatiebureau.

Hij: ik had de keuze uit drie beroepen die ik eigenlijk wilde en uiteindelijk is dat toch medicijnen geworden.

Bij dat laatste had ik voor ogen als tropenarts uitgezonden te worden. Omdat Hanneke toen zwanger werd en nog niet klaar was met haar studie, is van die uitzending niets terecht gekomen. Huisarts lag toen het meest in de lijn; ik had toen nog wel kunnen kiezen voor een specialisatie maar de beperktheid daaraan vind ik dat je je dan vrij specifiek met één orgaan bezighoudt. De principes van de sociale geneeskunde hebben me als uitgangspunt van werken altijd geboeid omdat het sociale aspect daarin zo nauw verweven is.Via een vriend vernam ik dat er een vacature in Oud Gastel zat aan te komen en uiteindelijk heb ik toen hier de praktijk van mijn voorganger overgenomen.

Hoe was de introductie bij het cb-werk en hoe werd er gewerkt?

Zij: Laat ik voorop stellen dat ik het altijd heel leuk werk heb gevonden. Het bevredigende was dat je toch iets zinnigs met je studie als huisarts deed en niet alleen tussen de kleine kinderen bleef zitten. Van enigerlei introductie was geen sprake. Een andere cb-arts of bestuurslid heb ik nooit gezien. In het begin waren het de verpleegkundigen die veel meer wisten dan ik die me wegwijs maakten door te vertellen hoe er onder de vorige cb-arts gewerkt werd. De wijkverpleegkundige mat en woog en legde alles klaar voor de vaccinaties. Ik deed het lichamelijke onderzoek. Aan de hand van een boekje en lijsten die je moest invullen, sprokkelde je kennis en vaardigheden –zo goed en zo kwaad als dat ging- bij elkaar. Wel is me steeds bijgebleven dat die samenwerking met die verpleegkundigen uitermate prettig was.

Hij: Ik kwam in een vergelijkbare situatie als Hanneke. Op heel veel dorpen hier in de omgeving behoorde het cb-werk als vast onderdeel bij het takenpakket van een huisarts. Dat gold als een zekere morele verplichting en dat deed je dan ook gewoon. Je was bereid voor de goede zaak een bijdrage te leveren. Ik betwijfel of er in de eerste jaren een financiële compensatie tegenover stond. Ik deed het cb in het wijkgebouw hier in het dorp waarbij de clientèle bestond uit zuigelingen uit mijn eigen patiëntenkring in Gastel en Stampersgat. De andere arts hier op het dorp bracht ook zijn ‘eigen klantjes’ mee. De wijkzusters praatten je bij hoe er gewerkt werd waarmee je de werkwijze van je voorganger voorlopig voortzette. Overigens beschikten die wv’en over zeer goede achtergrondinformatie omdat ze alle gezinnen door en door kenden. Als cb-arts werd je dan snel bijgepraat zodat je niet voor verrassingen kwam te staan. De aansturing vanuit de kruisvereniging was bepaald niet sterk maar de vraag kan daarbij gesteld worden of je dat ook mocht verwachten van bestuursleden die geen enkele medische achtergrond hadden. De praktijk van alledag was dat het werk in feite aangestuurd werd door de medisch adviseurs van de kruisvereniging (die bijna ook allemaal de combinatie van huis- en cb-arts in zich verenigd hadden) in nauwe samenwerking met de wijkverpleegkundigen. Ik kan niet anders zeggen dat de samenwerking met die wijkverpleegkundigen bijzonder constructief was en dat ze gouden krachten waren voor het werk. Geen moeite was hen teveel.Volkomen terecht hebben ze later een betere cao gekregen zodat ze meer naar verhouding gehonoreerd werden maar daarmee kreeg je ook wel vogels van een ander pluimage binnen die niet langer dag en nacht wensten klaar te staan.

Kunnen jullie iets over deskundigheidsbevordering vertellen?

Zij: De belangrijkste coaching heb ik de gesprekken met Carl gevonden omdat we nog al eens over bijzondere situaties napraatten. Ook heb ik een aantal vergaderingen in Breda bijgewoond met cb-artsen die in het zelfde werkgebied werkten. Er ging veel over de tafel maar van enigerlei wijze van systematische bijscholing is me hoegenaamd niets bijgebleven. Inmiddels was ik ook het cb van het Wit Gele kruis in Zevenbergen erbij gaan doen maar we moesten toen meer gestructureerd gaan werken. Ik vond dat bepaald een beperking want ineens mocht vrijwel niets meer buiten het officiële protocol gebeuren terwijl alles veel nauwgezetter in de tijd geregistreerd moest worden. Buiten deze regels van bovenaf heb ik overigens nooit iemand gezien die me ergens opwees dat iets anders moest en met uitzondering van één moeder heb ik nimmer enigerlei vorm van kritiek vernomen.

Hij: Je las het nodige in vaktijdschriften zodat je op hoofdlijnen wel bijbleef wat zich aan nieuwe ontwikkelingen voordeed. Meestal had je niet zo veel aan allerlei theoretische beschouwingen en er was ook wel sprake van een overdosis aan artikelen. Mijn interesse werd meestal gewekt n.a.v. praktische handleidingen. Dan dacht je ’hé, daar kan ik iets mee’. Dan kreeg je een schema waarbij precies stond omschreven hoe je op een bepaald moment diende te handelen. Ofschoon ik zeker ook bijscholingen gevolgd heb, was die papieren informatie via schema’s zeker zo effectief en sturend voor het werk. Eerlijkheidshalve moet ik er ook wel bij vermelden dat ik dikwijls om 8 uur avonds, moe en het eten opwarmend in de magnetron, dikwijls geen zin meer had om nog allerhande nieuwe inzichten tot me te nemen. Dat was dan iets voor de fanatici. Daarmee wil niet gezegd zijn dat ik mijn snor gedrukt heb want ik heb nog het nodige werk binnen de LHV in regionaal verband gedaan en als afgevaardigde naar Utrecht.

Werkten jullie ook volgens de principes van het consultatiebureau – nieuwe stijl?

Zij: Zeker maar ik heb dit zeker niet als een verbetering opgevat. Het was in mijn eerste jaren een samen optrekken met de wv maar haar werk en het mijne werd door die nieuwe aanpak steeds meer uit elkaar getrokken. Het gevolg hiervan was dat ik een zuigeling steeds minder ging zien omdat de wv die op andere momenten voor haar rekening nam. De ter beschikking staande tijd voor een consult werd ook steeds korter. In 1991 besloot ik ermee te stoppen.

Hij: Ik kon er wel mee leven want mijn praktijk werd steeds drukker zodat ik het prettig vond dat de wv steeds meer overnam. Wel kregen we op een gegeven moment assistentie in de persoon van een mevrouw die hielp bij wegen en meten.

Werden er ook kleuterbureaus gehouden?

Hij: Niet door mij. Het gebeurde wel op een aantal plaatsen in West-Brabant maar die werden vooral gegeven door kinderartsen.

Zij: Ik heb het wel een tijd in Dinteloord gedaan maar ik vond het geen prettig werk. De reden daarvoor was dat de meeste kinderen gezond waren en je adviezen niet opgevolgd werden en als er zich wel een probleem voordeed dan waren deze kinderen bijna altijd al lang in behandeling bij de huisarts of kinderarts. Hierdoor bleef je met het gevoel zitten dat je absoluut niets toevoegde. In Dinteloord heb ik door deze ervaring aangegeven met dit werk te willen stoppen.

Hebben jullie een zekere evolutie waargenomen in de ontwikkeling van aandachtsvelden op een cb, bijv. van voorlichting over hygiëne naar psycho-sociale problematiek?

Zij: Hygiëne was vrijwel geen thema op het bureau. Zo nodig besteedden de zusters daar aandacht aan als zij aan huis kwamen en die praatten jou zo nodig weer bij. Je richtte het werk in naar datgene wat in het Groeiboekje beschreven stond en later vormden de richtlijnen van het Van Wiechenschema een duidelijk kader waarbinnen je werkte.

Hij: ik deed in het begin nog wel bevallingen, later werd dat ook minder. Maar dan attendeerde je toch wel op het belang van borstvoeding, zeker in de beginperiode. Verder was ik wellicht wat traditioneel ingesteld en liet vaak weten dat al die kunstvoeding in blik allemaal niet hoefde. M.i. was de meerwaarde ervan gering en de aanschaf disproportioneel duur. Verder was ik tamelijk doelgericht. Als ik uitslag aan de billetjes van een baby constateerde, dan werd meteen een zalfje aan de moeder uit de eigen apotheek (aan huis) meegegeven. Kortom: korte lijnen en m.i. doelmatig.

Als ik jullie zo hoor, dan krijg ik de indruk dat zeker zo veel in dit werk werd bepaald door je intuïtie dan door theoretische doelen. In de literatuur loop je daar ook tegenaan uitlopend op de vraag of je je volgens het zg. klinische handelen moest laten leiden of door statistieken en epidemiologische uitgangspunten. Klopt deze waarneming?

Zij: Het is zeker herkenbaar. Je had zo iets als het ‘Fingerspitzengefühl’ waardoor ik me veel sterker liet leiden dan een stelling in een boek. Overigens, het belangrijkste kompas waarop ik voer bij het cb-werk was de vraag (indien zich een probleem voordeed): ‘Hoe zou ik dit bij mijn eigen kinderen oplossen’.

Hij: als huisarts die cb-werk deed had je toch zoiets als een klinische blik. Als iets dan niet normaal was in jouw ogen, dan verwees je al heel snel naar een kinderarts die het maar verder moest onderzoeken. Verder moet niet onderschat worden dat je vroeger veel meer op jezelf teruggeworpen werd omdat de ontwikkelingen in de preventieve en huisartsgeneeskunde toen nog niet zo ver waren. Het maken van een echo bestond in mijn beginjaren nog niet. Gevolg hiervan is wel dat het nadien allemaal veel technischer is geworden. Daar zitten voor- en nadelen aan. Het verschil met mijn generatie en de hedendaagse lichting is dat zij veel minder de zuigeling zelf onderzoeken maar bij het minste of geringste verwijzen naar een specialist. Als dan opgemerkt wordt, dat er niets bijzonders is gevonden, merkt een jeugdarts op dat we dat in ieder geval dan ook weer weten. Is het een wonder dat de kosten in de gezondheidszorg de pan uit zijn gerezen? Maar omgekeerd hebben die nieuwe technieken toch ook weer aanzienlijke verbeteringen voor de volksgezondheid met zich meegebracht.

Hebben jullie wel eens iets van kindermishandeling gemerkt en daar werk van gemaakt?

Hij: Amper of niet. Ik heb me wel eens afgevraagd of wij daar een blinde vlek voor hadden maar kwam toch tot de conclusie dat dit waarschijnlijk niet het geval was. Een enkele keer zag je wel eens een blauwe plek maar het verhaal van vallen of stoten kwam je dan plausibel voor. Alleen als je dat met enige regelmaat terug zag komen, dan was er meestal iets loos. Maar dat gebeurde hier hoogst zelden. Een verklaring hiervoor is dat zeker dat in de beginjaren de oma bij deze plattelandsbevolking nog een zeer dominante rol speelde in gezinnen. Zo nu en dan kwam zij ook mee naar het cb en als de moeder vragen had dan richtte zij zich primair tot haar. Die oma-figuur accepteerde absoluut geen slaan of schoppen van kleine kinderen. Later werd die invloed van de oma-figuur wel minder en zal er wel meer geslagen zijn. Maar deze enigszins traditioneel ingestelde bevolking liep gelukkig niet voorop om de slechte eigenschappen van de grote steden snel over te nemen.

Vraag aan jou Hanneke, waarom ben je ermee gestopt?

In Dinteloord stopte ik vanwege het kleuterbureau omdat ik dat eenvoudigweg niet graag deed. In 1991 stopte ik er ook in Zevenbergen mee omdat ik min of meer een taakverzwaring kreeg opgelegd waar ik in feite geen tijd voor had. Het beleid van de provinciale kruisvereniging stond voor om jeugdartsen in vast dienstverband van het kruiswerk aan te stellen en ik vond het trouwens geen ramp omdat mijn inbreng als huisarts dringend gewenst was in de almaar uitbreidende praktijk van Carl.

We praten nog wat na. Hij merkt op dat de werkdruk in de veertig jaar dat hij als huisarts actief was verdrievoudigd is. Dit is daarom opmerkelijk omdat de omvang (aantal patiënten) vrijwel hetzelfde bleef als in het eerste jaar. Die verandering komt volgens hem omdat mensen veel kritischer zijn geworden, veel sneller doorvragen en artsen ook bestoken met op internet opgedane kennis. Het kost dan vaak veel overredingskracht om ervoor te zorgen dat mensen dat los te laten. Een verschil met vroeger is ook dat vroeger de wachtkamer van het cb vol zat. Vrouwen zaten dan gezellig met elkaar te kletsen en allerlei nieuws uit te wisselen. Later ging alles op afspraak en kwam het soms voor dat iemand zo bij de wv binnenliep en zich hardop afriep waar de dokter bleef. Het ik-tijdperk was aangebroken en sommige hadden alleen begrip voor een tijdsoverschrijding als er een ambulancewagen met loeiende sirene op de stoep stond. Hanneke hoopt dat ze onbedoeld niet te negatief over het kruiswerk is overgekomen maar heeft verteld hoe zij haar ervaringen heeft beleefd. Ik hoop haar enigszins gerustgesteld te hebben met mijn stelling dat geschiedschrijving meer gebaat is met feiten dan met schone schijn.

Oud Gastel, 2009
J.J.C. Huige

Naar boven