Gesprek met mevr. E.M.J. (Elsbeth) van Straaten – Noyons (1958) op 14 maart 2010 te Roosendaal.

Ofschoon ze al ruim acht jaar geleden vertrokken is bij het kruiswerk, spreekt ze nog altijd over een ‘oude liefde’. Het gesprek vindt op een enigszins ongewoon tijdstip plaats, namelijk op een zaterdagochtend. Reden is dat ze als raadsgriffier van de gemeente Roosendaal midden in de coalitiebesprekingen zit en iedere avond tot zeer laat zat te vergaderen. Ook dit weekend zal ze zondagavond weer moeten opdraven omdat de laatste plooien dan hopelijk weggeveegd zijn en de samenstelling van de coalitie bekend zal worden die B. en W. gaan vormen. Toen ik aanbood op een wat rustiger tijdstip het gesprek te houden, wilde ze daar echter niet van horen.

Kun je iets over je achtergrond vertellen en waarom je voor het kruiswerk koos?

Ik ben in Rotterdam geboren maar opgegroeid in Drunen en daarna in Rosmalen, nu behorende tot de gemeente ’s-Hertogenbosch. Ik had de opleiding verpleegkundige A gedaan die toen nog als in service-opleiding in het ziekenhuis gegeven werd. Toen onze jongste zoon in 1987 (als derde) werd geboren, werd ik mede door de kraamverzorgende geënthousiasmeerd mijn arbeidsgeluk eens te vinden binnen de kruiswerkorganisatie “Mark en Maas . Eigen werk, een stuk autonomie, vrijheid en op mijn gezinssituatie goed  af te stemmen werktijden trokken me hierin erg aan. Ik ben toen gaan solliciteren en werd aangenomen als wijkverpleegkundige voor de avonddienst in Made – Raamsdonkveer –Geertruidenberg, een nieuw product  wat toen in het kruiswerk in het kader van de ontwikkeling naar 24-uurszorg geïntroduceerd werd.

Trok de zorg je speciaal aan?

Nou, dat viel wel mee. Vooral het zelfsatandig gaan wonen en studeren en niet langer afhankelijk zijn van de toelage van mijn ouders speelde minstens zo een belangrijke rol. Dat kon bij verpleegkunde. Het was een pragmatische oplossing die verder gestimuleerd werd omdat een aantal schoonzussen dit ook deden.

Hoe was de ervaring in die nieuwe job?

Met twee andere collega’s zijn we toen ons werk gestart binnen het kader van de 24-uurszorg. Het was leuk werk waarin een appèl werd gedaan op mijn improvisatie en organisatie talent. Gezien het type product werden zowel door de cliënten, de moederorganisatie  als ook door ons zelf de grenzen verkend. Ik heb het ongeveer driekwart jaar gedaan en ben toen als wijkverpleegkundige in Made gaan werken. Dit combineerde ik met een studie HBO-V in Amsterdam die ik in 1990 afrondde.

Hoe heb je die opleiding ervaren?

Als buitengewoon waardevol. De opzet was zeer breed qua aantal vakken wat mij zeer aansprak. Dit stond sterk in contrast met de A-opleiding die ik een aantal jaar voordien gevolgd had maar die erg medisch gericht was. Deze deeltijdopleiding was speciaal gecreëerd om verpleegkundigen uit de wijk, uit het kruiswerk uit Brabant en de omgeving van Amsterdam, als wijkverpleegkundige in te kunnen zetten. We waren met een groep van twintig, werkten allemaal binnen het kruiswerk en hadden over het algemeen de uitdaging om een gezin en werk te moeten combineren met het volgen van een opleiding. Dit schept een band. Door het aanbod van  vakken op Sociaal/maatschappelijke, juridische en organisatiegebied, werd mijn scope behoorlijk uitgebreid  Deze opleiding heeft me veel zicht gegeven op mijn mogelijkheden en ambities. Manifester werd daardoor het besef dat ik me in dit vak, en met name op het gebied van management, verder wilde ontwikkelen. De type organisatie, die destijds gekenmerkt werd door de ad hoc en daarmee vaak situationeel bepaalde organisatiestructuren, boden me de ruimte om zelf mijn ontwikkeling te initiëren.

Hoe ging het toen verder met je werk?

Ik ben toen nog even wijkverpleegkundige geweest, daarna praktijkbegeleider, docent op het gebied van het methodisch handelen, en coördinator bij een dienst die ondersteuning bood bij aspecten van het medisch-technische handelen in thuissituaties, vervolgens transferverpleegkundige waarna ik geleidelijk doorstroomde richting leidinggevende kant.

De grote mate van vrijheid en de wijze waarop in teamverband gewerkt werd aan kwaliteitszorg door o.a. de inzet van intercollegiale toetsing, waren voor mij belangrijke elementen. Hierdoor werd het gevoel van “maakbaarheid” en autonomie versterkt.

Heeft dat leidinggevende altijd als doel voor ogen gestaan of is het je als het ware overkomen?

Het laatste. Ik heb nooit bewust naar bepaalde situaties toegewerkt maar indien zich kansen aandienden dan greep ik die wel aan. Ik ben, denk ik een onbedoeld voorbeeld van een  “stapelaar” waarover trouwens een alleraardigst boekje is geschreven.  Had als jong volwassenen niet de wens om een bewust leertraject voor mezelf uit te zetten en daarom heeft wellicht de vraag  “wat ik later wilde worden” me toen zeker niet zo bezig gehouden. Mijn focus werd denk ik toen gedreven door ‘het huisje, boompje beestje perspectief’. Eenmaal in die situatie aangekomen, bleek mijn expansiedrift groter dan ik zelf verwacht had. Ik was en ben ook in de gelukkige omstandigheid dat mijn ontwikkeldrive door mijn man ondersteund en zelfs gestimuleerd werd.

Heb je gesolliciteerd voor leidinggevende binnen je eigen organisatie?

Binnen het managementteam was plotseling een capaciteitsprobleem ontstaan. Deze situatie heb ik als kans aangegrepen om mijn leidinggevende te overtuigen dat ik dit hiaat in combinatie met mijn baan als praktijkbegeleider tijdelijk op zou kunnen lossen. Men is ingegaan op mijn verzoek en na een jaar heb ik mijn baan als praktijkbegeleider in kunnen ruilen voor een volledige managementfunctie Ongeveer vier jaar heb ik toen als hwv gewerkt. Gedurende deze periode heb ik steeds andere deelgebieden er bij gekregen zoals geografische uitbreidingen als meer dorpen rond Breda, projectleider van het loket in Baarle Nassau (het loket voor wonen, welzijn en zorg dat de ambitie had om een euregio-loket te realiseren) en een mobiel team in Breda. Kortom met deze constante wijzigingen werd het een prachtige ervaring waar ik veel in kwijt kon.

Waarom stopte je er op een gegeven moment mee?

Ik heb die functie uitgevoerd tot 2002. Kantelpunt daarbij was dat het hogere management zich steeds meer met de gang van zaken op teamniveau begon te bemoeien en men omgekeerd meer last van mij begon te krijgen (te kritisch, te eigenstandig). Ik heb toen besloten dat dit niet goed voor de organisatie noch voor mijzelf was en ben  toen gaan uitkijken naar iets anders.

De functie van hwv was vaak een lastige omdat men tussen de uitvoerders en het management zat waardoor gemakkelijk fricties konden ontstaan. Verder was er ook niet veel vastgelegd zodat de kans op competentiediscussies groot was. Heb jij dat ook zo ervaren?

Betrekkelijk. Het feit dat er weinig was vastgelegd, gaf aan de functie ook juist een grote vrijheid om er een eigen kleur aan te geven. Ik had een groot aantal dorpen rondom Breda en de transferverpleegkundige onder me en met deze enthousiaste groep medewerkers was het gewoon heerlijk werken.

Juist doordat er toen wellicht niet te veel was vastgelegd, ontwikkelde je je eigen kwaliteitssystemen. Deze gezamenlijke ontwikkelde werkwijze kon daardoor rekenen op veel draagvlak.  Toen echter de regie strakker werd, medewerkers op tijd en op processen aangestuurd moesten worden, allerhande privileges afgeschaft werden maar ik met name de relatie tussen en meerwaarde van deze ingrepen op de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg  niet kon ontdekken , heb ik er voor gekozen om  mijn horizon te verbreden..

Doel je daarbij op stopwatchzorg?

Dat heb ik bij Mark en Maas niet meegemaakt hoewel de hele sfeer er wel naar was dat het die kant zou uitgaan.

Zijn er nog andere positieve ontwikkelingen uit die periode?

Ontwikkelingen waren er continue. Naar mijn idee werden deze ontwikkelingen niet altijd strategisch op de juiste en doordachte wijze geïmplementeerd. Als voorbeelden zijn hierin te noemen: een uitstekende en efficiënte samenwerking op de werkvloer met de Thuiszorg in Breda. Uitgangspunt was: juiste inzet op de juiste plaats en erkenning van elkaars specifieke kwaliteiten die veelal complementair aan elkaar waren. Ik vind nog steeds dat beide organisaties meer hadden moeten investeren in het formaliseren van de samenwerking. Beide organisaties hadden sterke kanten in zich die elkaar prima hadden aangevuld. Zo was Mark en Maas goed in implementatie terwijl de kracht van Thuiszorg Breda juist lag bij innovatie, het creëren van nieuwe ontwikkelingen. Nu is te veel energie gaan zitten in het beconcurreren van elkaar.

Je werkt van 1987 tot 2002 binnen het kruiswerk. Heb je in het verpleegkundige werk zich ook nog een ontwikkeling zien aftekenen?

Zeer zeker! In 1987 stond zorg, kwaliteit en autonomie centraal. Ieder was toch eigenlijk een kleine zelfstandige.

Toen ik vijftien jaar later wegging, was dat toch gigantisch veranderd. Er was veel meer regelgeving wat overigens ook door de overheid opgelegd werd. Daarbij zijn wijkverpleegkundigen van huis uit toch al niet zo geneigd om alles vast te leggen. Ik heb als docent alles in het werk gesteld om de meerwaarde van het methodisch handelen en de daarvoor benodigde communicatieve vaardigheden tast- en toetsbaar te maken.  Met overigens wisselend succes.

Een andere lijn die zich in die jaren verder uitdiepte was die van de professionalisering. De taken tussen wijkziekenverzorgenden en wijkverpleegkundigen waren onderwerp van nader studie wat ook de nodige discussie met zich meebracht. Juist door deze ingezette polarisering op grond van bevoegdheden en niet op grond van aanwezige en ervaren competenties heeft dit veel onnodige energie gekost.  De twee groepen professionals stonden daardoor meer tegenover dan naast elkaar. Ook de invoering van het zogenaamde onafhankelijk indiceren door eigenstandige vaak redelijk bureaucratisch werkende organisaties,  leverde in mijn beleving niet het gewenste kwaliteits- en zo mogelijk ook bezuinigingseffect op.

In dat soort beslissingen speelt altijd een machtsfactor. Hebben verpleegkundigen zich naar jouw inzicht daar krachtig genoeg tegen geweerd?

Men heeft gedaan wat binnen zijn vermogen lag. Altijd stond in dat denken het leveren van goede zorg aan de cliënt voorop. Minder is het echter gelukt om gezamenlijk een vuist te maken op organisatorisch of arbeidsrechtelijk gebied. Tegen bijv. ziektekostenverzekeraars met hun sterke lobby is eenvoudigweg noch door de thuiszorgorganisaties, noch door verpleegkundigen als onderdeel hiervan, op te boksen. Jammer genoeg is het verpleegkundige veld met zijn organisatiegraad en landelijke lobby onvoldoende uit de verf gekomen.

Ook het imago van de grote thuiszorginstellingen waarin de managementcomponent vaak enorm, de massaliteit voor mijn gevoel te veel  in negatieve zin de kwaliteit beïnvloed heeft, heeft veel te verduren gehad.  Het ontwikkelen van standaarden heeft voor mijn gevoel niet geleid tot de beoogde kwaliteitsverbetering maar zijn eerder gebruikt als beheers- en bezuinigingsinstrumenten. Ook heeft de organisatie zich niet goed genoeg kunnen weren tegen de invloed van de media die vanzelfsprekend meer baat heeft bij het venten van excessen dan van successen.

GVO-ers stellen dat wijkverpleegkundigen vrij curatief ingesteld zijn gebleven. Deel je die mening?

De opleidingen zijn in de loop der tijd verbeterd en zeker meer aandacht aan dit aspect gaan besteden. Als je het hebt over collectieve preventie dan was dat in mijn beginperiode nog magertjes maar geleidelijk aan heeft zich dit toch verbeterd. Steeds meer specialisten werden hiertoe ingezet. Individuele preventie daarentegen is altijd een kerntaak van de wijkverpleegkundige en wijkziekenverzorgende geweest. Door alle protocollering maar ook door de opkomst van extramuraal werkende ziekenhuisverpleegkundigen is dit aspect de laatste jaren steeds minder een onderdeel van het reguliere werk van de wijkverpleegkundige/ wijkziekenverzorgende geworden. Aan ouderenbezoeken en bijvoorbeeld het huisbezoek aan ernstig zieke cliënten, wordt voor mijn gevoel minder tijd besteed. De keerzijde is dat nut en noodzaak in het verleden van dit soort bezoekjes ook niet altijd vast stond. De invoering van het verpleegplansysteem heeft destijds wel bijgedragen tot het bespreken van nut en noodzaak van dergelijke bezoeken. Duidelijke kwaliteitseisen op dit gebied ontbraken zodat het eenieder vrij stond aan te pakken wat hem/haar beliefde en op eigen wijze. Overigens, onderschat die individuele preventie niet. Indien dit goed geschiedt dan kunnen op langere termijn grote gezondheidsproblemen voorkomen worden.

Vereenzaming bij ouderen of bij allochtonen, ligt daar een taak voor de wijkverpleegkundige?

Absoluut! Het oog hebben voor een gezondheidsbedreigende situatie en daarbij de juiste verwijzing maken behoren tot haar competentie.

Was bij Mark en Maas al specialisering ingesteld voor het verpleegkundige beroep: algemeen, voor cb-werk en voor ouderen?

Toen ik net bij de organisatie begon, was kort daarvoor die specialisatie ingesteld. Deze specialisatie heeft zich later steeds meer toegespitst op ziektebeelden. Net als de ziekenhuizen investeerde ook Mark en Maas in de scholing van gespecialiseerde verpleegkundigen (en in mindere maten van de ziekenverzorgende) gericht op vakgebieden als oncologie, wondzorg, dementie, longaandoeningen etc.  Later werd ook getracht om samen op te trekken met de huisartsen om daarmee te bewerkstelligen dat wijkverpleegkundigen de functies van praktijkverpleegkundigen in zouden kunnen vullen. Ook deze inzet is grotendeels niet realiseerbaar gebleken

Werkten jullie multidisciplinair samen binnen de zg eerste lijn?

Met tal van deskundigen werkten we samen, zoals met het maatschappelijk werk, welzijnswerk en ook de gemeenten namen deel aan dat overleg. Overigens zag ik daar dat die medewerkers van andere disciplines behendiger waren de aandacht naar zich toe te trekken en contacten te leggen dan wijkverpleegkundigen. Het is jammer dat men daarin te bescheiden en te weinig zelfbewust was want men had wel degelijk een belangrijke zaak in te brengen. Ik heb geprobeerd daarin ook wel verandering aan te brengen maar zoiets moet niet op één persoon blijven hangen. Ook de organisatie als geheel moet daar achterstaan, dat uitdragen en er een visie over ontwikkelen. Nu bleef het veel te ad hoc van toevallige mensen die op dat terrein iets wilden ondernemen.

In het eerstelijnsverband mogen overigens best de contacten met de huisartsen genoemd worden die naar mijn mening over en weer respectvol en goed waren. Dat was een één-op-één-relatie die er toedeed, temeer omdat de huisartsen ook dikwijls patiënten naar het kruiswerk doorstuurden.

Ook bij het toewijzingsbeleid voor woningen werd je betrokken als wijkverpleegkundige. Op alle fronten zat je met anderen aan tafel wat in mijn geval Made was. Ik bewaar daar goede herinneringen aan omdat je naast het institutionele overleg elkaar ook goed informeel wist te vinden indien zich iets specifieks aandiende. De minder vastomlijndheid van taken genereerde eind jaren tachtig nog veel creativiteit, een zaak die later helaas binnen het kruiswerk beperkt zou worden.

Hoe zie je de toekomst voor de sector?

Ik heb het gevoel dat we op dit moment dicht bij het dieptepunt zitten maar als dat gepasseerd is gaan zich weer nieuwe kansen voordoen. Je ziet nu allerlei kleine teams ontstaan in het kader van buurtzorg wat ik een goede ontwikkeling vind. Zoals het ooit was met zeer grote instituten zal hoogst waarschijnlijk niet meer terugkeren. Het regelen van de zorg rondom een cliënt zal echter steeds noodzakelijk zijn en de vraag is of je daar een grote organisatie met veel bureaucratie voor nodig hebt. Dat is voor mij trouwens ook een reden geweest om indertijd deze werksoort achter me te laten.

Ondanks haar drukke agenda praten we nog een tijdje na. Ofschoon ze wel kritisch naar de thuiszorg kijkt, heeft ze niets ingeboet aan waardering voor zorgverleners die proberen de nood van een ander te verlichten.

Roosendaal, 2010
J.J.C. Huige

Naar boven