Gesprek met mevr. J. (Hannie) C.A. de Buck (1925) te Vries op 5 mei 2010

Mevr. de Buck woont in een aardige woning als onderdeel van een klein verzorgingscomplex in Vries tussen Assen en Groningen. Zij staat me vriendelijk te woord en hoopt dat ze door haar hoge leeftijd niet al te veel vergeten is. Na het inschenken van de thee wordt de bandrecorder ingeschakeld en gaan we van start.

Hebt u er bewust voor gekozen om in de wijkverpleging te gaan werken?

Nee, ik ben daar eigenlijk maar op een vreemde manier ingerold. In mijn HBS-periode werd er in het laatste oorlogsjaar al geen les meer gegeven en kreeg ik het diploma geschonken zonder daarvoor examen te doen. Na de bevrijding keek ik uit naar werk omdat ik niet financieel afhankelijk van mijn ouders wilde blijven. Veel aanbod in die chaotische dagen was er niet. Ik besloot voor het kruiswerk te kiezen omdat ik dat een boeiende uitdaging vond.

Dat hield studeren in en ik ging de opleiding voor het diploma A bij het Academisch ziekenhuis in Groningen volgen. Dit gebeurde van 1946 tot 1949 terwijl ik in 1950 mijn kraamaantekening haalde. Deze opleidingen werden in het ziekenhuis gegeven waar je overigens enkel kost en inwoning kreeg en mijn uniform en schorten door mijn ouders betaald moesten worden. Nadien haalde ik in 1952 in het Elisabeth Gasthuis in Haarlem mijn aantekening voor kinderverpleging.

Hoe ging het toen verder?

In 1954 begon ik met de wijkopleiding van het Groene Kruis in Groningen en liep stage bij de verpleegkundigen van het consultatiebureau voor tuberculosebestrijding.

Ik kreeg toen in 1955 een aanstelling als wijkverpleegkundige die belast was met de tbc-bestrijding bij de plaatselijke kruisvereniging Groningen. Het werk daar was verdeeld met twee andere collega’s waarbij we ieder een deel van de stad onder ons beheer hadden. We vormden een hecht team en hadden vaak veel plezier met elkaar. Dat was wel nodig ook als tegenwicht want datgene wat we dagelijks om ons heen zagen stemde bepaald niet vrolijk. TBC was na de oorlog nog een gevreesde ziekte die weliswaar in alle lagen van de bevolking gesignaleerd werd maar toch het meest voorkwam onder de laagste sociale klassen. Armoede en een ontoereikend voedingspatroon stimuleerden de ziekte in negatieve zin. Dagelijks legden wij huisbezoeken af waarbij we letten of de hygiëne voldoende in acht genomen werd en of patiënten ook de voorgeschreven medicijnen gebruikten. Ook gaven we adviezen dat zaken in huis aangepast moesten worden zodat de patiënt meer licht en lucht kreeg. Velen moesten toen nog thuis verpleegd worden omdat de capaciteit in sanatoria ontoereikend was.

Met name arme gezinnen leefden echter vaak nog in abominabele omstandigheden. Ik herinner me een gezin met elf kinderen waarvan de huisvader tbc had. Het grote gezin woonde op een veel te kleine ligboot waar de ratten over de vloer liepen en had hoegenaamd geen inkomsten.

Bent u steeds in Groningen werkzaam gebleven met hetzelfde werk

Ik heb dit werk in de stad Groningen tot 1963 gedaan toen ik in Drenthe aangesteld werd. Ook toen bleef ik bij de tbc-dienst maar ik werd in deze provincie aangesteld als districtsverpleegkundige voor de regio Noord-Drenthe. Minder accent lag toen bij de uitvoering maar meer bij de ondersteuning en met name het opsporen van de besmettingsbron en slachtoffers daarvan. Het accent van het werk was inmiddels ook sterk veranderd omdat de ziekte gelukkig veel minder voorkwam door effectievere en meer preventieve bestrijdingsmethoden. Zo stak veel van mijn tijd in de organisatie van de zogenaamde mantouxteams die de scholen aandeden.

Aangezien na verloop van tijd de ziekte gelukkig steeds minder begon voor te komen, werd mijn werkgebied uitgebreid tot de hele provincie en kreeg ik er de kop van Overijssel bij. Overigens geef ik het je te doen om in Giethoorn een bepaalde boerderij te vinden met al die sloten daar. Ik ben het werk blijven doen tot ik zestig jaar werd en ging toen met vervroegd pensioen

Kunt u iets over de bijscholing vertellen?

Die kregen we altijd op de Pietersberg en werd dan door de Koninklijke Nederlandse Centrale Vereniging tuberculosebestrijding (KNCV) georganiseerd. Het was altijd heel zinnig omdat we over de nieuwste ontwikkelingen binnen ons vakgebied werden bijgepraat. Bovendien was het intercollegiale overleg erg nuttig en aan die bijeenkomsten kleefde zeker ook een gezelligheidsaspect.

Hoe kijkt u terug op de arbeidsomstandigheden waaronder gewerkt moest?

Na de oorlog was het salaris zeer laag. Je kon daar amper van rondkomen. Later is dat allemaal wel verbeterd maar voor het geld moest je nou niet direct voor dit werk kiezen. Overigens zaten er toch ook mooie kanten aan ons werk omdat we veel vrijheid hadden hoe we het werk inrichtten en we kregen veel dankbaarheid.

We drinken nog een kopje thee na. Met dat vergeten viel het wel mee. Helder had ze onder woorden gebracht wat ze wilde zeggen. Ze zoekt nog een paar foto’s op die ze onder mijn aandacht wil brengen en toont haar diploma als wijkverpleegkundige. Ook een zilveren lepeltje dat de kruisvereniging haar schonk, laat ze me zien. Die lepeltjes werden verkocht ten behoeve van een erefonds voor oud-verpleegkundigen. Met genoegen vertelt ze dat ze oud-collega’s nog altijd ontmoet hoewel ze ook dient op te merken dat de groepering waarmee zij heeft samengewerkt steeds kleiner wordt. Voordat we afscheid nemen, vertelt ze me nog hoe ik een aardige wandeling door het dorp en het mooie natuurschoon in de omgeving kan maken. Vriendelijk zwaait ze me nadien uit.

Vries, 2010
J.J.C. Huige

Naar boven