Gesprek met mevr. J. (Mijntje) van der Velde (1946) op 11 mei 2009 te Zuidland.

Vriendelijk word ik ontvangen in een vroegere boerenwoning waar ze al jaren met haar zus samenwoont. Het is het huis van een vroegere oom en tante die hen beide vroeger heeft opgevoed. De reden is vrij triest. Bij de watersnoodramp van 1953 verdronken hun ouders en een broertje. Als de bandrecorder ingeschakeld is, ontstaat het volgende gesprek.

Wat wilt u nog meer over uw jeugdjaren vertellen?

Ik ben hier geboren en getogen in Zuidland waar ik gewoon de lagere school gevolgd heb. Nadien een paar jaar huishoudschool maar die heb ik niet afgemaakt. Bij mijn oom en tante deed ik vrijwel alles in het huishouden omdat ze al op leeftijd waren en ook nog gingen kwakkelen met hun gezondheid. Na een aantal jaren wilde ik er gewoon uit maar toch in de buurt blijven om een oogje in het zeil te houden. De gezondheidszorg trok me daarbij wel aan. Dit werd extra gestimuleerd door zuster Ten Broek, die leidster docente was in deze streek en die mij adviseerde naar een kraamopleiding te gaan.

U bent toen dus naar een kraaminternaat gegaan?

Inderdaad. Voor een periode van drie maanden zou ik intern naar Doorn gaan maar omdat dit internaat van Het Groene Kruis overbezet was, kwam ik in een dependance in Noordwijk terecht. Om de veertien dagen mocht je een weekend naar huis. Ik vond het een reuze spannende tijd. Je was ‘als meiden onder elkaar’, iets wat ik de jaren voordien toch wel gemist had.

Hebt u er ook veel geleerd?

Zeker wel! Het huishoudelijke had ik toch al wel in de vingers maar ook aan theoretische en medische zaken werd veel aandacht besteed. Nadien ging ik als leerling kraamverzorgster werken op Voorne – Putten waarbij je veel feedback kreeg van de leidster docente of een adjunct leidster docente. Het was een kleine organisatie en het had nog iets knus over zich. Iedereen kende iedereen maar we waren toen ook nog maar met 25 personen. Dat is hedentendage het tienvoudige. Verder werden we ook wel tamelijk streng opgevoed. Als je iets deed wat de leiding niet zinde, dan werd je dat wel duidelijk gemaakt. Overigens nooit waar gezinsleden bij waren, men was daar discreet in. Zuster Ten Broek had dan de gewoonte voor haar neus weg te vragen dat je wel van plan was om haar even uit te laten en dan kreeg je nog even een aantal duidelijke correcties op de gang aangereikt. Wekelijks kregen we in dat stagejaar ook nog een keer in de week les van een huisarts of van een verloskundige. Na één jaar ging je dan nog een week naar het kraaminternaat terug waar je examen deed en je diploma uitgereikt kreeg.

Hoe ging het toen verder?

Ik ben gewoon in mijn geboortestreek blijven werken. Bijna alle bevallingen vonden toen nog thuis plaats. Alleen op medische indicatie werd naar het ziekenhuis verwezen. Het dichtst bijzijnde was toen nog in Rotterdam. Betrekkelijk snel ben ik toen wijkkraamzorg gaan doen. De reden was dat in Spijkenisse iemand woonde die ‘moeder-kind-zorg’ deed (twee keer wassen en verzorgen van moeder en kind per dag) en van gezin naar gezin trok. Toen zij met vakantie ging en ik in het bezit van een brommer was, werd mij gevraagd of ik voor haar kon waarnemen. Ik ben dat werk toen heel lang blijven doen, temeer omdat ik ook vrij snel in het bezit van een auto kwam. Het waren heel veel bevallingen, ook heel dikwijls nachts werken. Ik heb bij ongeveer 1500 bevallingen in al die jaren geassisteerd en in 2400 verschillende gezinnen gewerkt.

Wie deed de bevalling in die tijd?

Voornamelijk deden huisartsen de bevallingen nog. Vooral in Hellevoetsluis. en Spijkenisse was, als groeikernen, een explosie aan geboorten te constateren. Dat werd de huisartsen teveel zodat er geleidelijk steeds meer verloskundigen kwamen. Overigens heb ik de samenwerking met de huisartsen altijd zeer gewaardeerd. Waar de verloskundigen meer naar zich toetrokken, hoorde je een huisarts nog al eens zeggen: ‘dat kun jij wel, he..’. Ze reageerden altijd zeer alert.

Wat waren het meestal voor gezinnen, waar u kwam?

Laat ik allereerst opmerken dat mensen ook echt genoten van de kraamperiode. Veel vrouwen kwamen echt tot rust en lieten zich verwennen. Voor velen was het een soort vakantie in eigen huis. Eigenlijk was je een cadeautje met een strik om je hoofd voor een kraamgezin. Bijna overal kreeg je grote dankbaarheid en een bloemetje of een boek bij een afscheid. Vaak vloeiden er ook rijkelijk tranen op zo een laatste dag. In de jaren zestig kwamen er hier veel gastarbeiders, vooral Spanjaarden en Turken. Met handen en voeten moest je dan iets aanduiden maar de kraamvrouw begreep je bijna altijd. Als ze het niet snapten, kwamen daar soms de buren bij te pas of liet ik plaatjes zien maar op een of andere manier lukte het toch altijd. Wel kwam het voor dat op snikhete dagen toch de kachel nog roodgloeiend aan was omdat het goed ingewikkelde kind persé warm moest blijven. Parelend van het zweet liep dan iedereen door het huis. Er waren ook veel repatrianten uit Indonesië die tamelijk onwennig zich binnen Nederland bewogen en het niet al te breed hadden. Het was ook nog de tijd van vaste rolverhoudingen: de vader werkte en de moeder zorgde thuis voor het huishouden. Het was inderdaad een enorme variatie; zo werkte je bij woonwagenbewoners en zo werd je naar een landgoed in Rockanje gestuurd met heel veel personeel en alles erop en eraan. Het vereiste wel dat je flexibel was, je moest goed kunnen schakelen. Dat ‘zwerven’ over het eiland heeft me altijd zeer aangetrokken

Werden jullie daarop getraind?

Ja, mijn leidinggevende zei dikwijls: ‘tel tot tien’ en zorg ervoor dat je nooit slaat, hoe vervelend kinderen ook kunnen wezen. Verder moest je ook een zekere distantie ten opzichte van het kraamgezin behouden. Je moest er zeker niet als een soort vriendin beschouwd worden, een vorm van professionaliteit die ons sterk bijgebracht werd.

Hoe onderhield u contacten met collega’s?

Vooropgesteld moet worden dat het erg solistisch werken was. Iedereen had zijn eigen gezinnen en had daar de handen meer dan vol aan. Er waren wel contactavonden en om de twee jaar gingen we naar het internaat terug om weer bijgeschoold te worden. Maar workshops zoals ze die nu kennen, die hadden wij niet. En protocollen en handboeken over kwaliteitszorg, dat was er ook allemaal nog niet. Je had het “Leerboek van de kraamzorg” en van daaruit werkten wij. En als zich al iets onverwachts voordeed, bijvoorbeeld de borstvoeding die niet op gang kwam of -erger- een dood geboren baby, dan kon je op elk ogenblik naar het kraamcentrum bellen om ondersteuning. Die werd altijd spontaan en op een deskundige wijze verleend. Indien nodig kwam de hoofdzuster (= leidster docente) of de adjunct zelf langs.

Had u ook nog met de Provinciale Kruisvereniging in Den Haag te maken?

Een keer in de twee maanden werd daar een vergadering gehouden en als afgevaardigde namens mijn eigen kraamcentrum woonde ik die een aantal jaren bij. Je werd daar over een aantal ontwikkelingen, bijv. regeling voor vrije dagen, bijgepraat. Die uitwisseling aan ervaringen vond ik zinvol omdat het toch zeer solitair werken is.

U bent op latere leeftijd toch nog geswitcht bij de kraamzorg. Waarom?

Ik kreeg moeilijkheden met de luchtwegen en kon het intensieve werk niet langer continueren. Mijn arts adviseerde te stoppen. Ik merkte toen dat je mogelijkheden als kraamverzorgende  beperkt waren. Wat dat betreft vind ik de komst van de MDGO-vz een verbetering omdat je dan toch op meerdere terreinen inzetbaar bent. In de jaren tachtig heb ik toen de Mavo en de Havo in de avonduren gehaald en me secretarieel bij laten scholen. Bij het kraamcentrum had ik al eens voorschotnota’s van cliënten zitten tikken en deed daar zo nu en dan enig administratief werk als vervanger tijdens vakantieperiodes. Zo vulde ik wel eens de zogenaamde ‘grijze lijsten’ in van de Geneeskundige Inspectie die maandelijks ingezonden moesten worden. Afin, ik rolde er zo in, heb het begin van de automatisering nog meegemaakt en werk nog anderhalve dag daar, gewoon omdat ik het leuk vind.

Durft u zich aan een vergelijking tussen vroeger en nu te wagen?

Er zijn nu veel meer probleemgezinnen dan toen. Eenoudergezinnen, verslaving, kindermishandeling waren in die dagen echt een uitzondering. Ik kan me ook amper een situatie herinneren dat een man niet gewoon overdag naar zijn werk ging. Ook losten we vroeger veel meer zaken zelf op als kraamverzorgende. Je kookte en at als werknemer gewoon mee terwijl dat nu soms op plaatsen aanleiding tot problemen geeft. ‘In mijn  tijd’ was het allemaal erg overzichtelijk en geregeld. Je piekerde er niet over tegen de leiding in te gaan; nou dat is toch wel veranderd en dat vind ik dan toch ook weer wel een goede ontwikkeling.

Zuidland, 2009
J.J.C. Huige

Naar boven