Vriendelijk word ik ontvangen in haar fraaie en ruim opgezette woning in een van de buitenwijken van Zeist. Van irritatie is geen sprake ofschoon ik veel te laat op het afgesproken tijdstip aanbel vanwege een verkeersopstopping. Nadat een van de kinderen gesommeerd is met de hond te gaan wandelen omdat hij merkbaar aanwezig blijft sinds mijn komst, kan het gesprek beginnen. Ze heeft zich degelijk op het gesprek geprepareerd en was een van de weinige die vroeg of ik mijn vragen vooraf kon toesturen.
Kunt u iets vertellen over uw vooropleiding en hoe u deze beleidsfunctie bij de NK verwierf?
Ik heb eerst een Hogere Beroepsopleiding voor Verpleegkunde gedaan en toen dat afgerond was, trok het me aan verder te studeren. Ik ben toen Beleid en Beheer van de gezondheidszorg in Maastricht gaan studeren die toen net van start was gegaan. Rondom het tijdstip dat ik afstudeerde stond er een advertentie in de krant dat de Nationale Kruisvereniging een landelijk coördinator zocht voor de kraamzorg. Dat was in 1984. Ik werd aangenomen, het was mijn eerste baan. Daarvoor was de functie waargenomen door een econoom gezeten maar in het veld ervoer hij te weinig acceptatie.
Waar kwam u binnen de organisatie terecht?
Ik kwam bij de afdeling zorgverlening die onder leiding stond van Wim van Santen en uit een team bestond van ongeveer 17 medewerkers inclusief secretaressen. Ik had het aandachtsgebied kraamzorg maar het zinvolle binnen de afdeling heb ik altijd gevonden dat er dwarsverbanden tussen de medewerkers bestonden waaraan inhoud werd gegeven via een soort matrixstructuur. GVO en jeugdgezondheidszorg maakten ook deel uit van de afdeling. Wekelijks was er een afdelingsoverleg zodat je op de hoogte bleef wat er op andere terreinen speelde. Het geheel kwam op mij over als een prettig team met jonge, ambitieuze mensen en fungeerde als een goed geoliede machine.
Hoe onderhield u uw contacten met het veld?
Eenmaal in de maand was er overleg met de Provinciaal Verpleegkundigen voor de Kraamzorg aangezien de kraamzorg m.b.t. de uitvoering overal provinciaal georganiseerd was. Doel hiervan was over en weer informatie uit te wisselen over alle lopende ontwikkelingen. Daarnaast kenden we ook een werkgroep kraamzorg. Een directeur van een provinciale kruisvereniging fungeerde als voorzitter en verder hadden een leidster-docente, een kraamverzorgende en enige hoofden van dienst kraamzorg hierin zitting. Ook iemand van de afdeling Financiën van de NK woonde deze vergaderingen als adviseur bij waarbij het geheel in belangrijke mate de taak had als denktank te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen. Ik heb steeds het gevoel gehad dat beide vormen van overleg soepel functioneerden. En wat ook wel eens voorkwam, was dat er een bepaalde kwestie speelde over de kraamzorg in een provincie. Je werd dan gevraagd toelichting te komen geven en vrijwel steeds gebeurde dat op een bevredigende wijze omdat je in de gelegenheid gesteld werd onbekendheid of een bepaald vooroordeel weg te nemen. Overigens was het zeker geen éénrichtingsverkeer want bij de NK zat je midden tussen beleidsfunctionarissen en het was zinvol om voeding uit het veld terug te krijgen.
In de jaarrapportage kraamzorg kruiswerk 1985 (Nationale kruisvereniging, Bunnik 1985) kan worden opgetekend dat de projectstructuur kraamzorg door het Algemeen Bestuur van de NK in het leven was geroepen om snel op een aantal ontwikkelingen in te kunnen spelen die in die jaren aan de orde kwamen. De actualiteit op dat moment was vooral: de consequenties van een functie-onderzoek in de kraamzorg, onderzoek naar de duur en de vorm waarin de kraamzorg aangeboden moest worden, rekening houdend met de behoeften van de cliënt (flexibele kraamzorg), de ontwikkeling van de opleidingsroute van kraaminternaten naar MDGO en het opzetten van een informatievoorzieningensysteem. In een viertal werkgroepen werden deze probleemvelden verder uitgewerkt waarbij men tot adviezen en richtlijnen kwam. Bovendien was er een projectgroep kraamzorg etnische minderheden ingesteld die een behoeftepeiling zou gaan doen om te zien of en hoe het zorgaanbod afgestemd moest worden op de zorgvraag van buitenlandse gezinnen. (17-19) Ook het functieprofiel van de adjunct-leidster docente stond midden in de belangstelling in die periode. (21)
Wat hebt u als het meest aangename en wat als de grootste beperking aan deze functie ervaren?
Naast het leuke team binnen Zorg vond ik de wijze waarop ik aan mijn zelfontwikkeling kon werken na mijn studie bijzonder prettig. Ik zat op een plaats waar beleid gevoerd werd en dat alles binnen een context van het kruiswerk waarvan de filosofie me aansprak. Ofschoon ik op weinig werkervaring terug kon vallen, voelde ik me vanaf het begin af prettig in die omgeving.
Wel was het werken in een roerige tijd want alles leek in beweging en dan moest je toch zeer voorzichtig manoeuvreren vanuit een landelijke koepelorganisatie. Toen ik in dienst kwam was al een bezuinigingsoperatie aangekondigd voor de kraamzorg en uiteindelijk zou dat leiden tot de systematiek van flexibele kraamzorg. Vooral voor diegenen die op de werkvloer actief waren als leidster-docente of als kraamverzorgende betekende dat een geweldige omslag omdat het oude denkbeeld van tien dagen interne kraamzorg bij velen nog diep zat. Aanvankelijk waren het ook maar een paar Provinciale Kraamverpleegkundigen die achter deze vernieuwing stonden. Het was dan de kunst dat die de rest over de streep trokken hetgeen uiteindelijk ook lukte, eenvoudigweg omdat er geen alternatief was. Op dat punt was het dikwijls schipperen tussen een grote behoudende groep die van geen verandering wilde weten en de meer vernieuwingsgezinden. Overigens had ik ook wel een zekere lol in dat proces van veranderen dat steeds met kleine stapjes verder ging.
U noemt het woord schipperen. Maar het kruiswerk was in die dagen een sterk gelaagde organisatie en ik kan me goed voorstellen dat je vanuit een landelijke organisatie bij voortduring op je qui-vive moest zijn om daar niet tussen platgedrukt te worden. Hebt u dat zo ervaren?
Je moest inderdaad bijzonder alert en tactvol zijn. Wel had ik het voordeel van een verpleegkundige achtergrond zodat ik veel gemakkelijker geaccepteerd werd, iets wat mijn voorganger ontbeerde en waar hij steeds prompt op afgerekend werd. Maar indien je een idee voor een bepaalde verandering had, dan probeerde je draagvlak met mensen uit de periferie te creëren en vroeg de voorlopers in vergaderingen voorstellen uit te dragen. Meestal verliep dat zeer redelijk. Met een vrij behoudende kraamverpleegkundige ben ik eens een dag op werkbezoek geweest om een hoop zaken bij te praten en daardoor te pogen het ijs te breken. Het was in mijn beginperiode en ik vroeg haar adviezen over mijn inwerkperiode. Het werkte uitstekend.
Herkent u iets van de kritiek die zowel bij het ministerie als bij de kruisorganisaties zat dat er tussen de afdelingen van de NK schotten zaten waardoor de linker hand niet wist wat de rechter zocht?
Daar zit een kern van waarheid in. Ik stelde al dat binnen de afdeling Zorg de interne afstemming goed was maar dat kon zeker niet altijd gezegd worden over de samenwerking tussen afdelingen onderling. Soms kwam informatie veel te laat of was iets niet meer terug te draaien wat dan toch de nodige ruis opleverde.
Maar binnen uw afdeling zat zowel de jgz als de kraamzorg. Hadden die niet beter op elkaar afgestemd kunnen worden?
Er zijn wel degelijk plannen geweest om de pre-natale fase, de kraamzorg en de daaropvolgende jgz (tot 4 jaar) onder begeleiding te zetten van een persoon die dat longitudinaal begeleidt maar de funeste gevolgen van de HLO hebben dit soort plannen op een zijspoor gebracht.
Kennis nemend van literatuur en archieven over de kraamzorg dringt zich het beeld op dat het lange tijd slecht gesteld was met de sociale omstandigheden en salariëring van de mensen die het werk moesten uitvoeren, de kraamverzorgenden. Had u dat beeld ook toen u deze functie vervulde bij de NK?
Wat me in die jaren sterk opviel was dat je steeds overlegde met PVK’s, leidster-docenten en adjunct leidster-docenten maar dat de kraamverzorgenden zelf nooit in beeld kwamen en niet om hun mening gevraagd werden. Functioneringsgesprekken werden er nog bijna nergens gehouden. Dit isolement constaterend is toen de gedachte uitgewerkt om een symposium voor deze groep te houden, luisterend naar de naam “De kraamverzorgende van morgen”. In de opzet hadden we ook een zeker emancipatorisch doel verweven omdat er tot dan toe voor deze groepering vrijwel nog nooit iets georganiseerd was. Het werd een doorslaand succes want de grote zaal van de Jaarbeurs zat afgeladen vol. Wel werd op deze bijeenkomst een zwartboek aan de voorzitter van de NK, mevr. Veder-Smit overhandigd maar dat was geen schaduw over de dag maar een reële beleving van de wijze waarop mensen hun werk ervaarden.
In de jaren dat u daar werkte was ook de overgang van de kraaminternaten nar de MDGO hoogst actueel. Was u daarbij betrokken?
De beslissing om de internaten op te heffen was al voor mijn indiensttreding genomen. Toch waren er op het ministerie gedachten om de opleiding voor kraamverzorgende in een breder theoretisch kader te plaatsen hoewel de reactie binnen het kruiswerk daar lange tijd huiverig voor was. Vanuit mijn functie heb ik met enige regelmaat namens de NK overleg gevoerd met het departement over de zogenaamde opleidingsplaatsen die binnen de kraamcentra gecreëerd moesten worden om leerlingen voldoende ervaring op te laten doen.
Onderhield u nog andere contacten met de periferie?
Regelmatig was er ook overleg met de Nederlandse Ziekenfondsen omdat die in belangrijke mate de financiering van het kraamwerk voor hun rekening namen.
Tot wanneer hebt u deze functie gedaan op de NK?
Tot 1987. Ik ben toen begonnen met een onderzoek naar patiënten classificatiesystemen en heb dat gedaan tot 1997 toen de NK inmiddels reeds door de Landelijke Vereniging voor Thuiszorg opgevolgd was. Op de NK nam de onrust in die periode toe en kundige medewerkers hielden het voor gezien. Er was leegloop en veel medewerkers bij de afdeling Zorg maakten de switch naar het Nationaal Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW). Eigenlijk waren er nog plannen om de switch van de adjunct leidster-docente naar kraamverpleegkundige zwaarder te begeleiden en ook de afstemming met de MDGO’s goed te regelen maar door alle onrust is dat er niet goed meer uitgekomen. Ik heb de functie coördinator kraamzorg neergelegd omdat ik toen in de gelegenheid gesteld werd een promotieonderzoek naar patiënten-classificatiesystemen te doen.
Hoe hebt u de opheffing van de NK persoonlijk ervaren?
Ik had er moeite mee. In mijn ogen zat ik bij een afdeling die liep als een trein. Toen die uit elkaar viel was dat naar mijn mening een enorme verspilling van talent waarmee een stuk innovatie wegviel. Wat je toen zag, was dat op diverse plaatsen overal dezelfde processen in gang werden gezet waarbij iedere vorm van afstemming ontbrak. Met enig recht konden enkele provinciale kruisverenigingen zich laten gelden omdat die getalsmatig groot waren en ook de nodige power hadden. Maar voor veel provinciale kruisverenigingen gold dat zeker niet en beschikte men niet over de noodzakelijke expertise. Het wiel werd weer overal uitgevonden.
Niettemin hebben de kruisorganisaties ontzettend goed werk gedaan. Als organisatie kun je er trots op zijn wat voor een systeem voor de kraamzorg we in dit land opgebouwd hebben en dat vrijwel uniek in de wereld is. Ik heb een internationaal congres met vroedvrouwen bijgewoond en daarover ook een lezing gegeven. Met bewondering hoort men dan de wijze aan hoe wij dat hier georganiseerd hebben en men wilde er alles over weten. Het Nederlandse model fungeerde echt als een eye-opener. Al is het een theoretische casuïstiek maar mocht ik nog een keer kraamvrouw worden dan zou ik zeker weer contact opnemen met een kraamcentrum. Niet alleen op dit specifieke terrein maar ook mbt jgz en verpleegkundig werk hebben de kruizen toch iets unieks geschapen dat borg staat voor kwaliteit van zorg. In die zin zie ik die NK-jaren zeker niet als verspilde moeite.
Hebt u nog iets gemerkt over de ideeën van Dekker mbt marktwerking?
Amper, ik had toen deze job reeds achter me gelaten. Wel heb ik in later dagen gezien dat de concurrenten als paddestoelen uit de grond naar boven schoten. Overigens ben ik daar niet alleen negatief over. Het gaat om kwaliteit en als een nieuwe organisatie een breder en ander assortiment van zorg aanbiedt, moet de rest zich daar wel over beraden. Dat houdt een zekere frisheid in het werk in tact.
Na het interview overhandigt ze me nog een overdruk uit MGZ en een paar rapportages uit de jaren tachtig over de kraamzorg die de NK toen publiceerde. Terwijl ik mijn spullen opruim, vertelt ze dat rond kerstmis elk jaar nog een diner georganiseerd wordt van vroegere medewerkers van de afdeling zorgverlening van de NK, daarmee illustrerend dat de hechte band van toen nog steeds bestaat.
Zeist, 2009
J.J.C. Huige